Ze was in de war. Kwam vaak naar haar oudste zus en haar zwager. Om te praten, te luisteren, te huilen. Om troost te zoeken en soms te vinden. In de laatste jaren van haar leven was ze niet gelukkig. Helemaal niet gelukkig.
Kado
Het nonnetje is van klei en glad geglazuurd. Een donkergroen, welhaast zwart habijt. Aan het beeldje is te zien dat het een vriendelijke nonnetje moet zijn geweest, al heeft haar roodbruine gezichtje grove trekken. Mijn tante bracht het bij mijn eerste heilige communie voor mij mee. Het kreeg een prominente plaats in mijn met zorg ingerichte letterbak.Ik vertrok, mijn letterbak verdween, maar het nonnetje nam ik mee.
Weerzien
En vanmorgen zag ik haar weer: Ik zocht iets in een kistje op mijn nachtkastje en daar lag ze. Ik pakte haar op en als vanzelf kromden mijn vingers zich om het kleine hoopje klei. Mijn gesloten vuist, een liefdevol omhulsel.
Gedachten dwaalden door mijn herinneringen.
Mijn lieve tante. Een slimme meid die op haar toekomst was voorbereid. Had de H.B.S. doorlopen en werkte als laborante op de afdeling van het streekziekenhuis waar E.C.G.’s werden gemaakt. Die het Duits en het Nederlands prachtig door elkaar wist te husselen en te kneden tot een komisch geheel. Haar gegrinnik, dat ik nu nog herken bij een jongere tante.
Mooi en netjes
Mijn tante hield van mooi en netjes. Haar piano, haar witte huis in de bossen. De rood met wit geruite keukengordijntjes. Haar mooi gesneden houten sigarettenkistje op de salontafel. De Lux-zeepjes in de slaapkamer. Jammerlijk bleef ze vrouw-, zus- en tante-van. Dat geen kind haar ooit mama mocht noemen, was een onmetelijk groot verdriet.
Ein bischen slordig
Het nonnetje staat nu naast het kistje, onder de schemerlamp. Tussen andere hebbedingen en snuisterijen die in een letterbak niet zouden misstaan. Al ze kon, zou mijn tante de verzameling op m’n nachtkastje bekijken en grinniken: ‘Wel ein bischen slordig.’
Precies goed dus.