‘Hoe kom je erbij?!’ Hij nam de sigaret uit zijn mond, perste zijn droge lippen op elkaar en duwde tegelijkertijd zijn mondhoeken in zijn wangen. Rook zocht tussen zijn neusharen een weg naar buiten en mismoedig schudde de man zijn hoofd. Een blik vol onbegrip richtte zich op de vrouw.
‘Nou ja, ik zag mosselen op de menukaart staan. En het is zo lang geleden dat ik die gegeten heb…. Weet je nog Theo, die keer in Sche…’
‘Ja, ja, Scheveningen,’ onderbrak hij haar bruusk. ‘In dat houten boetje bij het strand. Wat een géld!’
‘Ah ja… de zon straalde als ik. En ik gloeide zeker net als de zon. Wat was ik verliefd op je Thé….’
Haar in pantykous gehulde voet zocht zijn benen.
‘Een brutale snotaap. Dát was die ober. Liep nota bene met jou te flirten! Dat weet ik nog al te goed.’
Roos deinsde terug en haakte haar voet om de poot van haar stoel. Ze liet zich niet uit het veld slaan.
‘Nou, daarom heb ik mosselen besteld Thé. Ik wil weer even terug naar die mooie avond op het strand.’
De filtersigaret stak uit zijn linker mondhoek en de man nam er nukkig een haal van. Met het inhaleren bewoog de sigaret licht omhoog. Wanneer de rook zich via zijn neusgaten over de tafel verspreidde, won de zwaartekracht het van de sigaret. Met zijn ogen tot spleetjes tuurde hij over haar schouder naar de bewegingen op straat. Het regende. Zo voelde hij zich ook.
Roos kon niet goed omgaan met de stiltes die Theo, steeds vaker en steeds langer, liet vallen. Ze draaide nerveus aan haar trouwring, om daarmee moed te verzamelen voor een nieuwe woordenstroom. Ze probeerde het luchtig te houden.
‘En jij dan Théo, hoezo neem jij een uitsmijter? Je moet wel om je cholesterol denken, hè?’
‘Dan hoef jij dat ook niet te doen’, snauwde hij.
Hij zuchtte, ging verzitten en leunend op zijn rechter-elleboog boog hij naar haar toe:
‘Toen dat leuke obertje met jou liep te flirten, heb ik de uitsmijter een geeltje gegeven om die ober in zijn kraag te vatten. Weet jij dat nog, Roosje? Daarom lijkt mij, bij jouw mosselen, een uitsmijter wel toepasselijk.’
De rillingen liepen Roos over de rug. De ober zorgde met het uitserveren van hun bestelling voor wat afleiding, maar er was inmiddels een geluidswal tussen de twee echtelieden opgetrokken die Roos alle lucht ontnam. Haar gedachten tuimelden over elkaar heen en bij iedere mossel die ze at, zette ze in gedachten een stap verder bij haar man vandaan. Met de bodem van het pannetje in zicht, nam ze het servet van haar schoot. Ze depte waardig haar beide mondhoeken, schoof haar stoel geruisloos naar achteren en stond op.
‘Wat ga je doen?’ snauwde hij.
Roos woog haar woorden zorgvuldig. Humor Roos, dacht ze. Met humor.
Op fluistertoon zingend vroeg ze hem: ‘Zeg, ken jij de mosselman?’
De sigaret viel op het geborduurde tafellaken.
Hij kon zijn ogen niet geloven toen hij de deur zachtjes achter Roos zag dichtvallen.